Jan Steen, kunstschilder

Tijdens het opruimen van mijn atelier - minstens eens in tien jaar ga ik er genadeloos met de bezem doorheen - kwam ik een Nieuwsbrief tegen uit de tijd dat ik die nog met een postzegel erop rondstuurde. Daarin staat een exclusief en onthullend interview met de door mij zeer bewonderde Leidse schilder Jan Steen. Omdat het nog steeds actueel is plaats ik het op deze plek nogmaals, wie weet steekt ook u er iets van op...

Het leek de hoofdredacteur van deze nieuwsbrief een aardig idee eens een kunstschilder te interviewen. Een dwaling natuurlijk want gesprekken met dat soort lui zijn doorgaans uitermate vervelend, ze kunnen in de regel nauwelijks verwoorden waar ze mee bezig zijn en hun gebazel ontaardt niet zelden in geklaag over hard werken en gebrek aan erkenning. Ze zijn ook nooit te beroerd om een collega die niet toevállig wat meer succes heeft, hij ís gewoon beter, af te branden. Ga er dus maar aanstaan. Maar na een middagje snuffelen in mijn bibliotheek wist ik het: Jan Steen, dat is de uitgelezen man om te interviewen. Niet alleen schreef hij ooit een boek met de titel “Schilder en verteller”, maar schijnt ook alles van huishouden - toevallig ook een van mijn hobby’s - te weten. En zo'n gedeelde interesse is een goed begin van een gesprek...

Op een dag stap ik op de afgesproken tijd, een uur of vier 's middags, een kroegje binnen ergens in een zijstraat van het Leidse Rapenburg. De kunstenaar is reeds aanwezig, hij zit aan een tafeltje te praten met iemand die er uitziet alsof hij er de hele week al heeft gezeten. En niet alleen gezeten. Een wazige blik en het bij nadere kennismaking onsamenhangend gelal maakt duidelijk dat we hier te doen hadden met een geroutineerde innemer. Hij stelt zich voor: Van Mieris, Frans.

Ik ben ontdaan. Ik ken zijn schilderijen en zijn enorme reputatie als schilder en heb nooit durven vermoeden dat hij zijn beroemde vaste hand ook stelselmatig gebruikt om enorme en goedgevulde glazen te heffen. Aan die vaste hand schort het vandaag wel een beetje, het is een klein wonder dat er nog zoveel drank zijn mond bereikt. Ik uit mijn bewondering voor zijn werk. Hij stamelt iets als graag gedaan enen wijst op een slordig pakketje dat naast hem op een stoel ligt: "Mnieuwste sgilldrij, moek vedaag nog aflevere... Kweet alleen niemeeh waar…"

Steen lacht luid. “Beter dan dat je bij de klant op de stoep staat en je tot de ontdekking komt dat je je schilderij ergens in een kroeg hebt laten liggen…” “Ja, maar toen was ik dronken.” Mieris lacht ook, hij schijnt zich plotseling iets te herinneren. Hij trekt zijn jas aan, mompelt iets en vertrekt door de draaideur, richting Rapenburg. “Vergeet die sukkel zijn schilderij alsnog.” Steen pakt het pakketje van de stoel en rent naar buiten, achter van Mieris aan. Daar zit ik dan met mijn vragenlijstje. Ik bestel nog een koffie en noteer alvast enige impressies, aan couleur locale geen gebrek...

Even later klinkt er een hels kabaal en luid gelach. Een druipende van Mieris strompelt tussen Steen en een koddebeier de kroeg binnen… “Die eikel liep regelrecht de gracht in”, Steen schatert het uit, “gelukkig dat ie zijn schilderij was vergeten anders dreef dat nu ergens richting Noordzee”. Van Mieris stinkt als een bunzing, dat Rapenburg is nog steeds één groot riool, gelukkig dat onze schilder genoeg ontsmettende middelen binnen heeft… Voor alle zekerheid slaat hij snel nog wat extra glazen cognac naar binnen. Steen kijkt zijn vriend na die even later druipend van de modder en de drank met het verfomfaaide pakketje onder de arm huiswaarts keert om een schone buis aan te trekken. “Dat gaat niet goed met Frans, het is dat zijn vrouw zijn zaken behartigt en hem dagelijks een paar uur aan zijn ezel vastbindt maar anders lag ie al lang ergens in een varkenskot te rotten.” Hij bestelt een bier voor zichzelf en voor mij nog een koffie. “Kijk, ik spuug er ook niet in, maar de behoefte om te schilderen is nog steeds groter dan mijn behoefte aan drank. En ik wil geen bibberhandje, dat schilderen is zo al moeilijk genoeg. Hoe die van Mieris het voor elkaar krijgt met al zijn gezuip nog zulke fraaie schilderijen te maken is me een raadsel. Ik hou van het werk van Frans, prachtige stofuitdrukking en een raffinement om van te kwijlen. Ik kwam vaak op zijn atelier en heb veel van 'm opgestoken.”

Zoals je natuurlijk weet heb ik een tijdje in Haarlem gewoond. Vaak, als ik na het werk even een biertje ging drinken kwam ik Frans Hals de portretschilder tegen. Ik heb hem echter zelden gesproken want tegen de tijd dat ik de kroeg binnenliep werd Hals er meestal door een paar van zijn leerlingen uitgedragen omdat zijn benen de drankweelde niet meer konden dragen. Een van hen vertelde dat Frans altijd rond een uur of één even een wandelingetje ging maken, als hij dan om een uur of zes niet terug was wisten ze in het atelier wel hoe laat het was en werden de twee sterksten er op uit gestuurd om als pakezel te dienen.

Bij Frans (van Mieris) kan je de invloed van de alcohol niet of nauwelijks in zijn werk bespeuren maar als je het werk van Hals bekijkt krijg je de indruk dat hij zich regelmatig met twee handen aan zijn penseel moest vasthouden om niet om te vallen. Ik zeg dat ik ook een groot bewonderaar van Van Mieris ben, maar dat ik zou willen dat hij eens wat vaker naar het werk van Steen zou kijken.

“Jij schildert misschien wat losser dan van Mieris maar je mensfiguren zijn over het algemeen een stuk overtuigender. Ik zag onlangs je schilderij van een meisje dat een oester eet, bijna net zo goed geschilderd als een gemiddelde van Mieris, maar door de schalkse en levendige uitdrukking van dat meisje een stuk aantrekkelijker.”

Steen kijkt me aan, “meen je dat nou? Of neem je me in de maling?” “Ik denk dat je technisch net zo goed bent als van Mieris maar je bent ongeduriger.” “Ik geloof inderdaad dat ik geen fijnschilder voor hele dagen geworden ben omdat mijn fantasie nogal opspeelt, Dou en van Mieris zijn maanden aan een ding bezig, maar dat duurt me veel te lang, halverwege een schilderij heb ik vaak zoveel nieuwe ideeën dat ik het liefst gelijk aan iets nieuws begin, er staat heel wat onafgemaakt werk op de plank.” Hij lacht vals: “Mieris of Dou, laat staan Frans Hals, je zult ze zelden betrappen op een goed idee, met moeite schrapen ze wat elementen bij elkaar die er alleen maar toe dienen om fijn geschilderd te worden, rieten mandjes, fluwelen stofjes etc. Daar is niks mis mee, dat doe ik ook graag, al zijn er natuurlijk weer van die azijnzeikers die beweren dat die schilders dat alleen maar doen uit ijdelheid; kijk mij eens goed kunnen schilderen! Wat een gotspe! Van Mieris zit echt niet dagenlang op een jurkje te zwoegen om te laten zien hoe goed hij dat kan, maar omdat dat voor hem de juiste manier is om een fraai jurkje te schilderen. Dat soort publiek beweert ook dat je iets aan de verbeelding van de beschouwer moet overlaten. Onzin. Die lui willen alleen maar een excuus om niet langer dan één seconde naar een schilderij te hoeven kijken. Ik hou juist van het werk van die fijnschilders omdat ze je zinnen en je fantasie zo aangenaam prikkelen, ik kan er uren naar kijken en er lekker op wegdromen...”

“Ik denk dat ik het ook wel kan, zo'n rokje fijnschilderen, stofuitdrukking is tenslotte één van mijn sterke kanten, maar ik heb er meestal het geduld niet voor. Bovendien is voor mij de persoon die zich ín het rokje bevindt veel belangrijker, dat is waarschijnlijk het grootste verschil met die fijnschilders. Mijn composities maken op het eerste gezicht een behoorlijk rommelige indruk, maar als je bijvoorbeeld ergens een kruik of een krukje wegdenkt merk je pas hoe goed alles in evenwicht is. Het schilderen van die menselijke warboel is voor mij het fijnste wat er is, jammer dat je er geen geluid bij kunt schilderen, dan was het een kabaal vanjewelste op mijn schilderijen. Bij Dou hoor je ergens op de achtergrond een viool in mineur en bij van Mieris wordt er bij een klavecimbel ingetogen gezongen. Ik vraag me af hoe het werk van die Hals zou klinken. Vermoedelijk luid onsamenhangend gelal en veelstemmig vals geblaat...”

Hij staart wat voor zich uit, zucht eens een kijkt me dan indringend aan. “Ik lees wel eens een nieuwsbrief van je, allemaal onzin. Volgens mij lul je maar wat, al krijg ik de indruk dat je wel eens naar een schilderij kijkt, dus je hebt vast al ontdekt dat ik waar het op verhoudingen en perspectief aankomt de plank wel eens mis sla. Daar ga ik me niet voor verontschuldigen, het is me in de eerste plaats om de geloofwaardigheid van mijn figuren te doen, gezichtsuitdrukking, beweging. Dat er dan wat het perspectief betreft soms iets wringt is jammer, maar zolang het de voorstelling niet verstoort laat ik het maar staan. Voor je het weet zit je eindeloos te knoeien om iets goed te krijgen en het wordt er dan doorgaans niet beter op. Ik heb ook geen zin om te lang aan één ding bezig te zijn, als ik de onderschildering af heb wil ik eigenlijk het liefst aan een nieuw werk beginnen. Daar komt bij dat mijn schilderijen geen wereldprijzen opbrengen, dus kan ik alleen wat verdienen als ik regelmatig iets nieuws heb. Als ik net zulke klanten had als die zuiplap van daarnet wist ik het wel, dan maakte ik 'n paar dingen voor de handel en de rest voor mijn eigen plezier. Maar ja, mijn zeven, – of zijn het er toch acht? - kindertjes moeten ook eten…

Inspiratie put ik natuurlijk vooral uit die verregende kermis die leven heet, al probeer ik wel zo veel mogelijk de schaarse zonnige momenten vast te leggen. Als de zon schijnt wordt er gezellig gedronken en loopt het nog al eens uit de hand waar het de zeden betreft, daar begint voor mij de lol, maar ook het gedonder. Het welgestelde burgerdom van deze stad wordt gedomineerd door zelfingenomen stijve harken in zwarte pakken, vergezeld van vrouwen die constant kijken alsof azijn nog te zoet voor ze is. Lachen beschouwen ze als een zonde en om zich zelf lachen is wel het laatste wat ze kunnen... Die lui schrikken van een weelderig wijf van vlees en bloed, en als ze dan ook nog bezopen is zoals bijvoorbeeld in mijn schilderij “Wie een varken is moet in het kot” zouden ze het liefst de politie bellen. Daar lig ik verder niet wakker van, maar ze zitten wel met hun vette hammen op de duiten en die droogstoppels kopen liever voor veel geld iets van een humorloze plamuurder als die Van Rijn met zijn baggerkleuren en zijn trollenkoppen, dan een vrolijk schilderij van deze vrijgevochten natuur met een rijke verbeelding en een gezond gevoel voor humor. Hij grijnst; “Ik lijk wel zo'n miskend kunstenaar, zo een die rare zooi maakt en dan boos wordt omdat de goegemeente het ook rare zooi víndt. Ah, je voelt je aangesproken? Weet je, die lui denken als ze mijn werk zien dat ze in de maling genomen worden.” Weer grijnst hij… “Ze zijn niet helemaal achterlijk...”

Een jongetje van een jaar of tien dat ik onmiddellijk herken van zijn schilderijen komt de kroeg binnen en duwt zijn vader een briefje in de hand. “Boodschappen...” Steen zucht. “De plicht roept, ik moet nog even langs de markt, prak voor twaalf personen. Dat interview doen we later wel een keer...”



De levendigheid in de schilderijen van Jan Steen is wat mij betreft grotendeels te danken aan zijn enorme tekenvaardigheid, het is des te merkwaardiger dat er van zijn hand nauwelijks schetsen of tekeningen bekend zijn.

Misschien omdat ik zelf eveneens een snaarinstrument bespeel en inmiddels ook een bijna tandeloze, bespottelijke oude dwaas ben in de ogen van niet eens zo heel jonge deernen,

maar ieder keer als ik dit schilderij - dat tegenwoordig in de Lakenhal te Leiden hangt - onder ogen krijg is daar de schok der herkenning en weet ik het weer: Alles is ijdelheid, daar kunnen geen honderd vanitas stillevens tegenop...

"De bestolen vioolspeler"

andREVANbuuren - Naar een origineel van Jan Steen

Hiernaast een blad dat uit een van zijn schetsboeken gevallen zou kunnen zijn...